We kenden elkaar al sinds de brugklas. We deelden onze schooltijd, we feestten en gingen naar musea, we schreven elkaar eindeloos veel brieven, we gingen naar concerten, vertelden over aanstaande en alweer voorbije liefdes – kortom een vriendschap die stond als een huis. M. hoorde bij mij, zoals ik bij hem hoorde. 

 Zijn ziekte verwoestte hem in een moordend tempo. Terwijl ik kalmpjes wachtte op de verbetering die er toch zeker zou komen, naderde hij de dood. Van zijn vrouw hoorde ik over de laatste uren in het ziekenhuis. ‘Ik voel me zoals ik me nog nooit gevoeld heb,’ zei hij. ‘Ik denk dat je doodgaat,’ antwoordde zij. Het was een poosje stil. M. lag met zijn ogen dicht. ‘Ubiquitus,’ zei hij ineens. En vervolgens: ‘Dat is raar. Waarom zeg ik nou iets in het Latijn?’ Even later stierf hij.

‘Geen bloemen,’ stond er op de kaart. M.’s onbewerkte houten kist stond midden in de ruimte. Zijn vrouw had een paar grote bossen rozen en ranonkels meegebracht. Ze trok de bloemen van de stelen en strooide de blaadjes uit over de kist. Soms smeet ze met een verbeten gezicht, soms strooide ze de bloemen, rustig, liefdevol. Een vriend zong een lied. Ik las fragmenten voor uit M.’s brieven en gedichten. We haalden herinneringen op. Ik voelde me intens dankbaar voor de bijzondere en mooie vriendschap die M. en ik gedeeld hadden. Dat kon niemand ons meer afnemen.

Het verdriet kwam eigenlijk pas later en is erg lang gebleven. Ach, kon ik nog maar eens die trappen oplopen naar zijn woning, om daar te eten, te drinken en te kletsen. De leegte, de stilte die hij achterlaat kan me nog altijd verpletteren.

Ubiquitus betekent overigens ‘alomtegenwoordig’. Overal aanwezig. Als je dat zegt, vlak voordat je doodgaat, dan moet het wel waar zijn.