Het huis van G. en Z. is zoals ze zelf zijn: modern en opgeruimd. Tja, wat valt er te vertellen? Ze kwamen elkaar tegen, werden verliefd, gingen van elkaar houden en gaan nu trouwen. Punt. Meer valt er eigenlijk niet over te zeggen.

Ja, natuurlijk zijn ze blij. En o ja, de reis naar Indonesië was bijzonder. En zeker was het een mazzeltje dat ze dit huis vonden of deze baan kregen. Maar verder? Het gaat gewoon goed! Tevreden kijken ze me aan. Ik betrap mezelf erop dat ik me zorgen maak. Waar moet mijn toespraak dan over gaan? Over blije, gelukkige mensen ben je zo uitgepraat! In een probleem zit een opbouw, emotie, spanning. Er kan woede bijkomen en angst en verdriet. Opluchting als het voorbij is. Wie weet, is er zelfs een soort loutering of transformatie als je echt ergens doorheen bent gegaan. Maar wat kun je nog zeggen als het gewoon goed gaat?

Ik heb me er lange tijd over verbaasd. Waarom komen de verhalen pas los, als het allemaal wat minder vlotjes verloopt? Waarom is er over moeilijkheden zoveel meer te zeggen dan over geluk? Ik vond het antwoord in een roman. De eerste zin van Anna Karenina (een boek over een erg ongelukkige vrouw, waar dus veel over te vertellen valt) luidt: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’

Woorden geven aan geluk – dat is sinds de ontmoeting met dit stel voor mij de uitdaging geworden. Zonder dat het oppervlakkig wordt, want de liefde tussen G. en Z. was rijk en diep en daar wilde ik mijn toespraak volledig recht aan doen. En al schrijvend ontdekte ik tijdens mijn voorbereidingen voor dit huwelijk dat er veel moois te zeggen valt. Ook als alles ‘gewoon’ goed gaat.